Of iets zinkt zweeft of drijft hangt af van een stof, dichtheid. Als de dichtheid van het voorwerp kleiner is dan die van de stof drijft het. Kurk drijft in het water, want kurk heeft een dichtheid van 0,25 g/cm³. Dat is veel kleiner dan water, water is namelijk 1,0 g/cm³. Dit gebeurt ook wanneer je in het water van bijvoorbeeld een zwembad ligt.. Je wordt dan als het ware omhoog geduwd door het gewicht van het water. Het lijkt dan net alsof je lichter weegt. Maar om dit te laten gebeuren moet het wel genoeg water zijn. Een plasje water is daarom ook niet genoeg, maar in het zwembad gebeurt dit wel.

Wanneer de dichtheid van het voorwerp groter is dan die van de stof zinkt het voorwerp. Een paar voorbeelden die zinken zijn: spijkers, zand, stenen, eieren en auto’s.  

Vissen maken gebruik van een zwemblaas. In die blaas zit lucht. Het aantal lucht wat er in die blaas zit kan de vis zelf regelen. De vis kan dan de dichtheid precies even groot maken waardoor de vis zweeft in het water. Dat betekent dat als de dichtheid van het voorwerp gelijk is met de dichtheid van de stof zweeft het.

Je kan ook verschillende proefjes doen om te kijken wat zweeft en niet zweeft bijvoorbeeld met een ei. Als je een ei in het water doet zinkt het ei. Als je zout aan het water toevoegt blijf hij drijven. Dat komt omdat het zout de dichtheid van het water groter maakt dus blijft het ei drijven.